Windmolens bij Hattemerbroek mogen er komen

De vier windmolens langs de N50 bij Hattemerbroek mogen er komen. Dat heeft de Raad van State woensdag bepaald.

Omwonenden hadden bezwaar tegen de vier turbines, evenals enkele natuurclubs. Er zou volgens de tegenstanders onvoldoende onderzoek zijn gedaan naar de meest geschikte locatie voor de windturbines en naar de gevolgen voor de omgeving.

Maximaal 25 jaar
De gemeente Oldebroek had niet voldoende vastgelegd dat de vier windmolens de geluidsnormen niet zouden overschrijden. De Raad van State heeft vastgesteld dat de gemeente deze fout heeft hersteld.

Verder heeft de gemeente vastgelegd dat de windmolens maximaal 25 jaar mogen blijven staan. Daarna moeten de turbines weg.

Zie ook:


Datum uitspraak: 27 november 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.    [appellant sub 1], wonend te Hattem,

2.    [appellant sub 2] en anderen, wonend te Hattem,

3.    [appellant sub 3] en anderen, wonend te Hattemerbroek, gemeente Oldebroek,

4.    Vereniging Landschap en Milieu Hattem, gevestigd te Hattem, en Natuurvereniging IJsseldelta, gevestigd te Kempen (hierna: de verenigingen Hattem en IJsseldelta),

appellanten,

en

1.    de raad van de gemeente Oldebroek,

2.    het college van burgemeester en wethouders van Oldebroek (hierna: het college van B en W),

3.    het college van gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: het college van GS),

verweerders.

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 17 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1258, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 20 weken na de verzending van de tussenuitspraak de daarin omschreven gebreken in de bestreden besluiten te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.

Bij besluit van 11 juli 2019 heeft de raad het bestemmingsplan “Buitengebied windmolenpark Hattemerbroek” gewijzigd vastgesteld.

Bij besluit van dezelfde datum heeft het college van B en W aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, c en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor het realiseren van de in het plan voorziene windturbines verleend.

[appellant sub 1] is in de gelegenheid gesteld een zienswijze naar voren te brengen. Van deze gelegenheid heeft [appellant sub 1] geen gebruik gemaakt.

Daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] en anderen een zienswijze naar voren gebracht over de wijze waarop de gebreken die in de tussenuitspraak zijn geconstateerd volgens de raad zijn hersteld.

Ook de verenigingen Hattem en IJsseldelta hebben een zienswijze ingediend.

De raad heeft een reactie op de zienswijzen ingediend.

[appellant sub 3] en anderen hebben een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaken ter zitting behandeld op 7 november 2019, waar [appellant sub 2] en anderen, bij monde van [appellant sub 2] en [appellant sub 2A], [appellant sub 3] en anderen, vertegenwoordigd door [appellant sub 2], de verenigingen Hattem en IJsseldelta, eveneens vertegenwoordigd door [appellant sub 2], en de raad en het college van B en W, beiden vertegenwoordigd door mr. A.M. Schmidt, advocaat te Amsterdam, en mr. J.C. van Oosten, advocaat te Amsterdam, bijgestaan door J.W. van Hoorn, M.F.J. Maathuis en S.T. Velthuijsen, zijn verschenen.

Overwegingen

Het besluit van 6 juli 2017 tot vaststelling van het bestemmingsplan “Buitengebied windmolenpark Hattemerbroek”

1.    [vergunninghouder] heeft het initiatief genomen tot de oprichting van een windmolenpark met 4 windturbines langs de Rijksweg N50, nabij het verkeersknooppunt Hattemerbroek in de gemeente Oldebroek. Het plan voorziet in deze 4 windturbines. Ter uitvoering van het plan is onder meer een omgevingsvergunning en een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) verleend.

De bestreden besluiten zijn gecoördineerd voorbereid en bekend gemaakt met toepassing van artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening.

Appellanten zijn bewoners uit de omgeving van het plangebied en rechtspersonen die opkomen voor algemene belangen op het gebied van onder meer natuur, milieu, landschap en cultuurhistorie. Zij verzetten zich tegen de aanleg van het windmolenpark.

2.    De Afdeling heeft in de tussenuitspraak vastgesteld dat in de planregels niet is geborgd dat de in de milieueffectrapportage van 9 mei 2014 (hierna: de MER) voor het voorkeursalternatief berekende geluidsbelasting niet zal worden overschreden. In zoverre is – naar het oordeel van de Afdeling in de tussenuitspraak – het besluit van 6 juli 2017 in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) voorbereid.

Verder heeft de Afdeling in de tussenuitspraak vastgesteld dat niet is gegarandeerd dat de gevolgen van het voorkeursalternatief uit de MER niet worden overschreden. In zoverre is – naar het oordeel van de Afdeling in de tussenuitspraak – het besluit in strijd met artikel 3:2 van de Awb voorbereid.

Voorts heeft de Afdeling in de tussenuitspraak vastgesteld dat de raad het voor de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan nodig acht dat de windturbines na 25 jaar worden afgebroken. Nu dat niet is geregeld in het plan is het besluit – naar het oordeel van de Afdeling in de tussenuitspraak – in zoverre niet zorgvuldig voorbereid.

Verder heeft de Afdeling in de tussenuitspraak geoordeeld dat nu de raad ten tijde van de vaststelling van het plan de gevolgen daarvan op de Noorderhoekplas niet heeft betrokken in de belangenafweging het plan in zoverre niet zorgvuldig is voorbereid.

3.    Gelet op hetgeen is overwogen in de tussenuitspraak zijn de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en anderen en de verenigingen Hattem en IJsseldelta tegen het besluit van 6 juli 2017 gegrond en ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat dit besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb voor zover het betreft:

– het niet borgen in de planregels dat de in de MER voor het voorkeursalternatief berekende geluidsbelasting niet zal worden overschreden;

– het niet garanderen in het plan dat de gevolgen van het voorkeursalternatief niet worden overschreden;

– het niet regelen in de planregels dat de windturbines na 25 jaar worden afgebroken; en

– het niet beoordelen van de gevolgen van het plan op de Noorderhoekplas.

Het besluit van 11 juli 2019 tot gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan “Buitengebied windmolenpark Hattemerbroek”

De opdracht in de tussenuitspraak

4.    De Afdeling heeft de raad in de tussenuitspraak opgedragen om de daarin geconstateerde gebreken te herstellen. Daarbij heeft de Afdeling de raad opgedragen in de planregels op te nemen dat het windmolenpark niet tot een grotere geluidsbelasting mag leiden dan is berekend voor het voorkeursalternatief in de MER. Verder heeft de Afdeling de raad opgedragen alsnog in de planregels op te nemen dat het windmolenpark niet tot grotere ruimtelijke gevolgen mag leiden dan het voorkeursalternatief in de MER. Voorts heeft de Afdeling de raad opgedragen om alsnog een afbraakverplichting voor de windturbines in het plan op te nemen.

Wat betreft het geconstateerde gebrek dat de gevolgen van de windturbines op de Noorderhoekplas niet zijn beoordeeld heeft de Afdeling geen opdracht tot herstel in de tussenuitspraak gegeven. De Afdeling zal hierop in overweging 14 ingaan.

Het gewijzigde besluit

5.    Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad een planregel toegevoegd waarmee voor representatieve punten maximale geluidsbelastingen worden voorgeschreven, om te waarborgen dat de in de MER voor het voorkeursalternatief berekende geluidsbelasting niet zal worden overschreden. Verder heeft de raad een planregel toegevoegd met een maximering van de bouwhoogte, tiphoogte en de rotordiameter, gelijk aan de maximale maten die zijn opgenomen in het voorkeursalternatief in de MER. Voorts heeft de raad een planregel toegevoegd die ertoe strekt dat de windturbines niet meer dan 25 jaar aanwezig mogen zijn.

Beroepen van rechtswege tegen het gewijzigde besluit

6.    De Afdeling stelt vast dat het besluit van 11 juli 2019 een besluit tot wijziging van het oorspronkelijk bestreden besluit van 6 juli 2017 is en dat dit ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb onderdeel van dit geding is. De beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 3] en anderen en [appellant sub 2] en anderen en de verenigingen Hattem en IJsseldelta zijn van rechtswege gericht tegen dit besluit.

De Afdeling stelt verder vast dat de afbraakverplichting (van artikel 4, lid 4.2, onder 4.2.1, sub e, van de planregels) die in het besluit van 11 juli 2019 is opgenomen een nadelige wijziging inhoudt voor [vergunninghouder] die in de hoedanigheid van derde-belanghebbende als partij deelnam aan het geding over het oorspronkelijke besluit van 6 juli 2017. Daarom is ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb voor [vergunninghouder] een beroep van rechtswege ontstaan tegen het besluit van 11 juli 2019.

De voor [appellant sub 1] en [vergunninghouder] ontstane beroepen van rechtswege

7.    [appellant sub 1] heeft naar aanleiding van het besluit van 11 juli 2019 geen zienswijze ingediend. De Afdeling leidt hieruit af dat [appellant sub 1] geen bezwaren heeft tegen dat besluit. Ook overigens is niet gebleken van bezwaren van [appellant sub 1] tegen het besluit van 11 juli 2019. Het van rechtswege voor [appellant sub 1] ontstane beroep is daarom ongegrond.

8.    Vast staat dat [vergunninghouder] geen zienswijze heeft ingediend tegen het besluit van 11 juli 2019. De Afdeling leidt uit het niet indienen van een zienswijze af dat [vergunninghouder] tegen dat besluit geen bezwaren heeft. Ook overigens is niet gebleken van bezwaren van [vergunninghouder] tegen het besluit van 11 juli 2019. Het voor [vergunninghouder] van rechtswege ontstane beroep tegen dat besluit is daarom ongegrond.

De beroepen van rechtswege van [appellant sub 3] en anderen en [appellant sub 2] en anderen

9.    Hetgeen [appellant sub 3] en anderen, [appellant sub 2] en anderen en de verenigingen Hattem en IJsseldelta in hun zienswijzen naar voren hebben gebracht, zal de Afdeling aanmerken als de gronden van het beroep van rechtswege tegen het besluit van 11 juli 2019. De Afdeling stelt, gezien deze zienswijzen alsmede gelet op het verhandelde ter zitting, vast dat [appellant sub 3] en anderen en [appellant sub 2] en anderen geen bezwaren hebben tegen het gewijzigde artikel 4, lid 4.2, onder 4.2.1, sub d, van de planregels, waarin de bouwhoogte, tiphoogte en rotordiameter van de windturbines zijn gemaximeerd.

Hun bezwaren zijn in het bijzonder gericht tegen de gewijzigde planregel over de toegestane geluidwaarden (artikel 4, lid 4.4, onder b. van de planregels) en de genoemde afbraakverplichting. De Afdeling zal hierna in overweging 10 ingaan op de planregel over de maximaal toegestane geluidwaarden en daarna in overweging 11 ingaan op de afbraakverplichting. Verder komt in overweging 12 een betoog over compensatieafspraken aan bod.

– Planregel over de maximaal toegestane geluidwaarden

10.    [appellant sub 3] en anderen en [appellant sub 2] en anderen kunnen zich niet verenigen met artikel 4, lid 4.4, onder b, van de planregels, waarin de maximaal toegestane geluidwaarden zijn opgenomen. Volgens [appellant sub 2] en anderen zijn de gegevens die zijn opgenomen in de tabel bij dit artikellid nergens terug te vinden. Daarom is volgens hen niet controleerbaar of de vastgestelde waarden van de maximale geluidsbelasting op deze referentiepunten daadwerkelijk overeenstemmen met die van het voorkeursalternatief in de MER. [appellant sub 3] en anderen voeren verder aan dat de geluidcontour voor de gemeenten Hattem en Kampen in de planregels moet worden opgenomen. Ook stellen zij dat bewoners van Hattem en Kampen niet worden beschermd door genoemde planregel, aangezien de gemeenteraad van Oldebroek niet bevoegd is om te beslissen over de geluidnormen die van toepassing zijn op het grondgebied van de gemeenten Hattem en Kampen.

10.1.    Artikel 4 van de planregels ziet op de bestemming “Bedrijf – Windturbine”. In dat artikel is onder meer het volgende opgenomen:

“4.4 Specifieke gebruiksregels

[…]

b. Het jaargemiddelde geluidniveau Lden en Lnight, berekend conform het reken- en meetvoorschrift windturbines, opgenomen in bijlage 4 bij de Activiteitenregeling milieubeheer, mag ter plaatse van de volgende referentiepunten de bijbehorende geluidwaarden in geen geval overschrijden:

.”

10.2     De raad reguleert de geluidgevolgen gelet op artikel 4, lid 4.4, van de planregels door referentiepunten met een grenswaarde voor geluid.

In artikel 4, lid 4.4, van de planregels is opgenomen welke rekenmethode dient te worden gehanteerd. Verder heeft de raad erop gewezen dat het akoestisch onderzoek alle invoergegevens bevat die zijn gebruikt voor de geluidsberekening. Voorts is de ligging van de referentiepunten te zien op de afbeelding die op pagina 28 van de plantoelichting is gevoegd. De Afdeling stelt vast dat deze referentiepunten zich op het grondgebied van de gemeente Oldebroek bevinden. Nu de invoergegevens, de referentiepunten en de toepasselijke rekenmethode inzichtelijk zijn, volgt de Afdeling [appellant sub 2] en anderen niet in hun stelling dat niet controleerbaar is of de vastgelegde waarden van de maximale geluidsbelasting overeenstemmen met die van het voorkeursalternatief in de MER.

Verder stelt de Afdeling vast dat de geluidcontour die te zien is op pagina 28 van de plantoelichting op zichzelf geen deel uitmaakt van het bestemmingsplan. De plantoelichting is immers geen juridisch bindend deel van het bestemmingsplan. De Afdeling volgt [appellant sub 3] en anderen ook niet in hun stelling dat de raad de in de plantoelichting weergegeven geluidcontour in het plan had moeten opnemen voor gronden gelegen in Hattem of Kampen. Hierbij is van belang dat de raad niet bevoegd is regels te stellen voor het grondgebied van andere gemeenten.

Voorts overweegt de Afdeling dat, indien de maximaal toegestane geluidbelasting op de referentiepunten in Oldebroek wordt overschreden, dit betekent dat ook in aangrenzende gemeenten een te hoge geluidbelasting wordt ervaren. Belanghebbenden kunnen in dat geval bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oldebroek om handhaving van de genoemde planregel verzoeken. De Afdeling merkt op dat een verzoek om handhaving ook zou kunnen worden ingediend door bewoners van andere gemeenten, zoals Hattem, indien zij als belanghebbenden daarbij zijn aan te merken. De Afdeling ziet in het aangevoerde dan ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de planregel over de maximaal toegestane geluidwaarden uit oogpunt van rechtsbescherming niet toereikend is.

De betogen falen.

– De afbraakverplichting

11.    [appellant sub 3] en anderen voeren aan dat onzeker is dat de windturbines na 25 jaar zullen worden verwijderd. Daarbij wijzen zij erop dat er mogelijk een nieuwe eigenaar zou kunnen komen.

11.1.    In artikel 4 van de planregels is onder meer het volgende opgenomen:

“4.2 Bouwregels

4.2.1 Windturbines

Binnen de bestemming zijn windturbines toegestaan, met inachtneming van de volgende bepalingen:

[…]

e. de windturbines, fundaties vanaf het maaiveld tot een diepte van 2,5 meter onder het maaiveld, bekabeling, wegen en andere direct aan het windpark gerelateerde infrastructuur mogen na de start van de exploitatiefase windpark maximaal 25 jaar aanwezig zijn”.

11.2.    Over de vrees van [appellant sub 3] en anderen dat bij een verandering van de eigenaar niet aan de afbraakverplichting zal worden voldaan, merkt de Afdeling op dat ter zitting is gebleken dat privaatrechtelijk is geregeld dat in geval van rechtsopvolging in de eigendom van de windturbines de toekomstige eigenaar ervan door middel van een met een boetebeding versterkt kettingbeding contractueel gebonden blijft aan de afbraakverplichting. Hierbij tekent de Afdeling aan dat een belanghebbende tezijnertijd zo nodig een verzoek om handhaving van de in het bestemmingsplan opgenomen afbraakverplichting kan indienen. Verder is ter zitting gebleken dat [appellant sub 3] en anderen voor het overige geen bezwaren hebben tegen de wijze waarop de afbraakverplichting in de planregels is geregeld.

Het betoog faalt.

– Compensatieafspraken

12.    Ter zitting hebben [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] en anderen gesteld dat sommige appellanten in aanmerking zouden moeten komen voor zogenoemde compensatieafspraken.

12.1.    De Afdeling stelt vast dat deze stelling geen betrekking heeft op de wijze waarop de raad de gebreken heeft hersteld die in de tussenuitspraak zijn geconstateerd. In zoverre bestaat geen aanleiding om het besluit van 11 juli 2019 te vernietigen.

Het betoog faalt.

Tussenconclusie

13.    Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zijn de van rechtswege voor [appellant sub 3] en anderen en [appellant sub 2] en anderen ontstane beroepen tegen het besluit van 11 juli 2019 ongegrond.

Het beroep van rechtswege van de verenigingen Hattem en IJsseldelta

14.    De verenigingen Hattem en IJsseldelta voeren aan dat de voorziene windturbines dichtbij de Noorderhoekplas liggen. Zij wijzen erop dat de Noorderhoekplas deel uitmaakt van het Gelders Natuur Netwerk (hierna: GNN). Ter zitting hebben zij erop gewezen dat de raad niet alsnog heeft beoordeeld wat de gevolgen voor de Noorderhoekplas zijn. Zij wijzen er verder op dat de omstandigheid dat er in de nabijheid van de Noorderhoekplas al infrastructuur aanwezig is, te weten de rijksweg A50 en A28, niet eraan in de weg heeft gestaan de Noorderhoekplas aan te wijzen als GNN. Volgens de verenigingen Hattem en IJsseldelta heeft de raad niet getoetst of de kernkwaliteiten van het GNN worden aangetast.

14.1.    Vast staat dat het plangebied geen deel uitmaakt van het GNN.

De Noorderhoekplas die op ongeveer 50 m van het plangebied ligt maakt wel deel uit van het GNN.

14.2.    De Afdeling heeft in de tussenuitspraak geoordeeld dat nu de raad ten tijde van de vaststelling van het plan de gevolgen daarvan op de Noorderhoekplas niet heeft betrokken in de belangenafweging het plan in zoverre onzorgvuldig is voorbereid. Vervolgens heeft de Afdeling vastgesteld dat de raad ter zitting voorafgaand aan de tussenuitspraak heeft toegelicht dat hij de gevolgen van het plan op de Noorderhoekplas in het kader van een goede ruimtelijke ordening nadien alsnog heeft beoordeeld. Daarbij heeft de raad erop gewezen dat de invloed van het plan op de Noorderhoekplas minimaal zal zijn, nu in de nabijheid al veel infrastructuur met een daarmee gepaard gaande hoge geluidsbelasting aanwezig is en dat de Noorderhoekplas zelf in de Omgevingsverordening is aangeduid als “Gelders Natuurnetwerk windturbines onder voorwaarden mogelijk”. Vervolgens heeft de Afdeling in de tussenuitspraak geoordeeld dat de raad de nabijheid van de Noorderhoekplas bij het plangebied alsnog voldoende in de beoordeling heeft betrokken en zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat dit niet leidt tot ruimtelijke gevolgen die uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening niet aanvaardbaar zijn.

14.3.    De Afdeling heeft in de tussenuitspraak opgemerkt dat in de einduitspraak zal worden beoordeeld of er aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van het plan in stand te laten in zoverre het de gevolgen van de windturbines op de Noorderplas betreft. De Afdeling merkt thans hierover op dat zich de nieuwe omstandigheid voordoet dat de gehele verbeelding bij het besluit van 11 juli 2019 is vastgesteld, zodat het besluit van 11 juli 2019 opnieuw de ligging regelt van de windturbines nabij de Noorderhoekplas. Daarom ziet de Afdeling aanleiding om het standpunt van de raad – inhoudende dat de ligging van de windturbines nabij de Noorderhoekplas ruimtelijk aanvaardbaar is – thans te beoordelen, in het kader van het voor de verenigingen Hattem en IJsseldelta van rechtswege ontstane beroep tegen het besluit van 11 juli 2019.

14.4.    Over de stelling van de verenigingen Hattem en IJsseldelta dat de raad niet alsnog heeft beoordeeld wat de gevolgen voor de Noorderhoekplas zijn, merkt de Afdeling het volgende op. Het in overweging 28.2. van de tussenuitspraak weergegeven standpunt van de raad houdt in dat hij de gevolgen van het plan op de Noorderhoekplas in het kader van een goede ruimtelijke ordening nadien, na vaststelling van het plan, alsnog heeft beoordeeld. Dit standpunt dient te worden beschouwd als het standpunt van de raad, nu dit destijds ter zitting namens de raad naar voren is gebracht. Hierbij is van verder belang dat de raad bij het nemen van het besluit van 11 juli 2019 moet worden geacht op de hoogte te zijn geweest van de inhoud van de tussenuitspraak en er geen aanknopingspunten zijn dat de raad zich ter zake thans op een ander standpunt stelt dan waarvan in de tussenuitspraak is uitgegaan.

De Afdeling stelt verder vast dat de verenigingen Hattem en IJsseldelta zich keren tegen het in de tussenuitspraak gegeven oordeel van de Afdeling dat de raad vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening de ligging van de windturbines nabij de Noorderhoekplas voldoende in de beoordeling heeft betrokken en zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat dit niet leidt tot ruimtelijke gevolgen die uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening niet aanvaardbaar zijn.

De Afdeling merkt op dat zij behoudens zeer uitzonderlijke gevallen niet kan terugkomen van een in de tussenuitspraak gegeven oordeel.

De stelling van de verenigingen Hattem en IJsseldelta dat de Noorderhoekplas is aangewezen als GNN en dat niet zou zijn getoetst of de kernkwaliteiten van het GNN worden aangetast, geeft geen aanleiding om aan te nemen dat een dergelijk uitzonderlijk geval aan de orde is. Daarom dient van het in de tussenuitspraak gegeven oordeel te worden uitgegaan.

Het betoog faalt.

15.    Het van rechtswege ontstane beroep van de verenigingen Hattem en IJsseldelta tegen het besluit van 11 juli 2019 is ongegrond.

Het besluit van 7 juli 2017 tot verlening van een omgevingsvergunning

16.    In de tussenuitspraak heeft de Afdeling – in het kader van een beroepsgrond van de verenigingen Hattem en IJsseldelta – vastgesteld dat ten tijde van het besluit van 7 juli 2017 tot verlening van de omgevingsvergunning geen aanvraag om een ontheffing op grond van de Wnb voorlag, hoewel niet in geschil is dat die nodig is voor de bouw van de windturbines. Ook is in de tussenuitspraak vastgesteld dat het college van

B en W niet beschikte over een verklaring van geen bedenkingen van het college van GS. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak overwogen dat het besluit waarbij de omgevingsvergunning is verleend daarom niet in overeenstemming is met het bepaalde in artikel 2.2aa, aanhef en onder b, in verbinding met het bepaalde in artikel 6.10a, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) en daarom moet worden vernietigd.

17.    Gelet op deze overwegingen uit de tussenuitspraak ziet de Afdeling aanleiding het besluit van 7 juli 2017 te vernietigen wegens strijd met artikel 2.2aa, aanhef en onder b, in verbinding met het bepaalde in artikel 6.10a, eerste lid, van het Bor.

Het beroep van de verenigingen Hattem en IJsseldelta tegen het besluit van 7 juli 2017 tot verlening van de omgevingsvergunning is derhalve gegrond.

De beroepsgronden van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] en anderen tegen het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning falen, zoals blijkt uit de overwegingen 19 tot en met 35 van de tussenuitspraak. De beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] en anderen tegen dat besluit zijn derhalve ongegrond.

Het besluit van 11 juli 2019 tot verlening van een omgevingsvergunning

18.    De Afdeling stelt vast dat het besluit van 11 juli 2019 een besluit tot vervanging van het oorspronkelijk bestreden besluit van 7 juli 2017 is en dat dit ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb onderdeel van dit geding is. De beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en anderen en de verenigingen Hattem en IJsseldelta zijn van rechtswege gericht tegen dit besluit.

19.    De Afdeling stelt vast dat – anders dan ten tijde van het oorspronkelijke besluit – een ontheffing is aangevraagd op grond van de Wnb ten behoeve van de bouw van de windturbines en dat het college van GS naar aanleiding van die aanvraag bij besluit van 1 mei 2018 de gevraagde ontheffing heeft verleend. De Afdeling wijst overigens op overweging 22 van deze uitspraak, waaruit volgt dat die ontheffing in stand blijft.

Onder deze omstandigheden is het hiervoor in overweging 16 genoemde gebrek dat kleefde aan het besluit van 7 juli 2017 tot verlening van de omgevingsvergunning niet meer aan de orde bij het besluit van 11 juli 2019.

20.    De Afdeling stelt vast dat [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en anderen en de verenigingen Hattem en IJsseldelta geen beroepsgronden hebben aangevoerd tegen de omgevingsvergunning die niet reeds zijn beoordeeld in de tussenuitspraak en blijkens die tussenuitspraak falen. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat het besluit van 11 juli 2019 tot verlening van de omgevingsvergunning niet in stand kan blijven.

21.    De conclusie is dat de van rechtswege ontstane beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en anderen en de verenigingen Hattem en IJsseldelta tegen het besluit van 11 juli 2019 tot verlening van de omgevingsvergunning ongegrond zijn.

Het besluit van 1 mei 2018 tot verlening van een ontheffing op grond van de Wnb

22.    De Afdeling stelt vast dat de verenigingen Hattem en IJsseldelta geen beroepsgronden hebben gericht tegen de verlening van deze ontheffing die niet reeds aan de orde zijn gekomen in de tussenuitspraak en blijkens die tussenuitspraak falen (zie overweging 43 uit die uitspraak). De Afdeling ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat het besluit tot verlening van de ontheffing niet in stand kan blijven.

Gelet hierop is het beroep van de verenigingen Hattem en IJsseldelta tegen het besluit van 1 mei 2018 tot verlening van een ontheffing op grond van de Wnb ongegrond.

Conclusie

23.    De Afdeling komt, gelet op het vorenstaande, tot de slotsom dat de beroepen tegen de besluiten van 11 juli 2019 en van 1 mei 2018 ongegrond zijn.

Dit betekent dat het windmolenpark kan worden gerealiseerd.

Proceskosten

24.    Ten aanzien van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen dient de raad op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Over het verzoek van [appellant sub 2] en anderen voor vergoeding van proceskosten vanwege door een rechtshulpverlener verleende rechtsbijstand, merkt de Afdeling het volgende op. Van beroepsmatige verleende rechtsbijstand is sprake, indien de proceshandelingen worden uitgevoerd door een rechtshulpverlener. De kosten van advies bij het opstellen van een op eigen titel ingediend beroepschrift voldoen niet aan dit uitgangspunt. De Afdeling stelt vast dat uit de door [appellant sub 2] en anderen overgelegde stukken niet blijkt van proceshandelingen die zijn uitgevoerd door een rechtshulpverlener. Daarom wordt niet het verzoek in zoverre niet ingewilligd.

Voor [appellant sub 3] en anderen is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Ten aanzien van de verenigingen Hattem en IJsseldelta dienen de raad en het college van B en W op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en anderen, de Vereniging Landschap en Milieu Hattem en Natuurvereniging IJsseldelta, tegen het besluit van 6 juli 2017, waarbij de raad van de gemeente Oldebroek het bestemmingsplan “Buitengebied windmolenpark Hattemerbroek” heeft vastgesteld, gegrond;

II.    verklaart het beroep van de Vereniging Landschap en Milieu Hattem en Natuurvereniging IJsseldelta tegen het besluit van 7 juli 2017, waarbij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oldebroek een omgevingsvergunning voor het realiseren van de in het bestemmingsplan voorziene windturbines heeft verleend, gegrond;

III.    vernietigt het besluit van 6 juli 2017, waarbij de raad van de gemeente Oldebroek het bestemmingsplan “Buitengebied windmolenpark Hattemerbroek” heeft vastgesteld, voor zover het betreft:

– het niet borgen in de planregels dat de in de MER voor het voorkeursalternatief berekende geluidsbelasting niet zal worden overschreden;

– het niet garanderen in het plan dat de gevolgen van het voorkeursalternatief niet worden overschreden;

– het niet regelen in de planregels dat de windturbines na 25 jaar worden afgebroken; en

– het niet beoordelen van de gevolgen van het plan op de Noorderhoekplas;

IV.    vernietigt het besluit van 7 juli 2017, waarbij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oldebroek een omgevingsvergunning voor het realiseren van de in het bestemmingsplan voorziene windturbines heeft verleend;

V.    verklaart de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en anderen, tegen het besluit van 7 juli 2017, waarbij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oldebroek een omgevingsvergunning voor het realiseren van de in het bestemmingsplan voorziene windturbines heeft verleend, ongegrond;

VI.    verklaart de van rechtswege ontstane beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en anderen, de Vereniging Landschap en Milieu Hattem en Natuurvereniging IJsseldelta en [vergunninghouder], tegen het besluit van 11 juli 2019, waarbij de raad van de gemeente Oldebroek het bestemmingsplan “Buitengebied windmolenpark Hattemerbroek” gewijzigd heeft vastgesteld, ongegrond;

VII.    verklaart de van rechtswege ontstane beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en anderen, de Vereniging Landschap en Milieu Hattem en Natuurvereniging IJsseldelta tegen het besluit van 11 juli 2019, waarbij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oldebroek een omgevingsvergunning voor het realiseren van de in het bestemmingsplan voorziene windturbines heeft verleend, ongegrond;

VIII.    verklaart het beroep van de Vereniging Landschap en Milieu Hattem en Natuurvereniging IJsseldelta tegen het besluit van 1 mei 2018, waarbij het college van gedeputeerde staten van Gelderland een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming heeft verleend, ongegrond;

IX.    veroordeelt de raad van de gemeente Oldebroek in verband met de behandeling van de beroepen tot vergoeding van de opgekomen proceskosten:

– ten aanzien van [appellant sub 1] tot een bedrag van € 1.280,00 (zegge: twaalfhonderdtachtig euro), waarvan € 512,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand,

– ten aanzien van [appellant sub 2] en anderen tot een bedrag van € 51,10 (zegge: eenenvijftig euro en tien cent), met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

X.    veroordeelt de raad van de gemeente Oldebroek en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oldebroek in verband met de behandeling van de beroepen tot vergoeding van de opgekomen proceskosten ten aanzien van de Vereniging Landschap en Milieu Hattem en Natuurvereniging IJsseldelta, tot een bedrag van € 2.355,10 (zegge: tweeduizend driehonderdvijfenvijftig euro en tien cent), waarvan € 2.304,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen de bestuursorganen aan hun betalingsverplichting hebben voldaan;

XI.    gelast dat de raad van de gemeente Oldebroek aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoedt:

– ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) aan [appellant sub 1],

– ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) aan [appellant sub 2] en anderen, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan,

– ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) aan [appellant sub 3] en anderen, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

XII.    gelast dat de raad van de gemeente Oldebroek en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oldebroek aan de Vereniging Landschap en Milieu Hattem en Natuurvereniging IJsseldelta het bedrag van € 333,00 (zegge: driehonderddrieëndertig euro) vergoeden, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen de bestuursorganen aan hun betalingsverplichting hebben voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. H.C.P. Venema, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.

w.g. Helder    w.g. Van Loo
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 27 november 2019

Laat een reactie achter

Plaats alstublieft uw reactie
Vul je naam in