De Regiegroep Belevingsvlucht Lelystad heeft een brief aan de minister gestuurd waarin zij aangeeft dat de minister in haar Kamerbrief van 18 oktober ten onrechte een advies van het RIVM (Rijksinstituut Volksgezondheid en Milieubeheer) volledig negeert.
In het schrijven van RIVM aan het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat staat letterlijk dat de uitgevoerde berekeningen van de maximale geluidsniveaus buiten het toepassingsbereik van de rekenmethode liggen. Ofwel de berekeningen van de maximale geluidniveaus in de Milieueffectrapportage zijn fout / zijn niet betrouwbaar.
Gezien de fouten in de Milieueffectrapportage dringt de regiegroep er bij de minister nogmaals op aan om eerst het luchtruim opnieuw in te delen voordat Lelystad wordt opengesteld.
De minister noemt in haar bief aan de Kamer als verklaring voor de bij de belevingsvlucht geconstateerde verschillen tussen de gemeten en berekende piekwaarden (LAmax) een aantal factoren, zoals:
- Bron: vliegtuigtype + motortype, gewicht, stuwkracht, hoogte en vliegpaden
- Overdracht van geluid: meteorologische omstandigheden
- Ontvanger: achtergrondgeluid, ondergrond, afscherming, kwaliteit apparatuur.
De regiegroep erkent dat deze factoren inderdaad allemaal hun invloed kunnen hebben op de gemeten piekwaarden en hebben daarom ook, waar mogelijk, bij de uitvoering van de geluidsmetingen zodanig plaatsen gekozen dat aan de ontvangkant voldaan werd aan de daarvoor geldende eisen. Ook heeft de regiegroep gevraagd om bij de belevingsvlucht met meerdere types vliegtuigen te vliegen. Daarvoor was echter binnen het beschikbare budget geen ruimte.
De regiegroep is van mening dat de minister het verschil van 6dB verklaart aan de hand van een zeer onwaarschijnlijke combinatie van factoren die niet op een deugdelijk wijze statistisch onderbouwd is. Volgens de regiegroep zouden deze grote verschillen juist de aanleiding moeten zijn om vraagtekens te zetten bij de juistheid van de berekeningen. Het in de Wet Luchtvaart voorgeschreven en door To70 gebruikte rekenmodel maakt namelijk gebruik van geluidstabellen die op theoretische gronden zijn afgeleid van door de vliegtuigfabrikanten uitgevoerde certificatiemetingen. Deze certificatiemetingen vinden plaats bij starts en landingen en op meetplaatsen in de directe nabijheid van een start- of landingsbaan. Er is geen enkele zekerheid dat de niveaus die uit de tabellen komen ook valide zijn voor langdurige horizontale vluchten.
De regiegroep vindt het dan ook onbegrijpelijk dat de minister, ondanks de kritische opmerkingen van het RIVM, DGMR en het NLR over de onzekerheid rondom de berekende maximale geluidsniveaus, in haar brief aan de Kamer niet tot de conclusie is gekomen dat het Mer moet worden herzien.
Omdat ook genoemde bureaus impliciet hun twijfels hebben over de juistheid van de met het rekenmodel berekende waarden tijdens de langdurige horizontale vluchten, stelt de regiegroep voor dat de minister eerst het luchtruim herziet, zodat de vliegtuigen ononderbroken kunnen stijgen en dalen en de modellen beter overeenkomen met de werkelijkheid.